Over diabetes
Meer dan een miljoen mensen in Nederland hebben diabetes. Eigenlijk kun je deze mensen niet over één kam scheren, want de verschillende vormen van diabetes zijn in feite allemaal verschillende ziektes. Ze hebben ook allemaal een andere aanpak nodig. Er zijn ook overeenkomsten: wanneer de diabetes niet behandeld wordt, is de bloedsuiker, de hoeveelheid glucose in het bloed, te hoog. En dat geeft gezondheidsproblemen. Een deel van deze mensen heeft intensieve insulinetherapie nodig. Dat betekent dat deze mensen minstens vier maal per dag insuline spuiten, of dat ze continu insuline toegediend krijgen via een insulinepomp. Voor deze mensen kan de bloedglucose veel en snel schommelen, en daarom hebben deze mensen baat bij een glucosesensor.
Type 1 diabetes
In Nederland hebben zo’n 120.000 mensen type 1 diabetes (T1D). T1D is niet te voorkomen of te genezen. Meer dan de helft van de mensen met type 1 krijgt de diagnose al in de jeugd. T1D is een auto-immuunziekte, die een flinke stempel op ons leven drukt. Door de auto-immuunreactie wordt bij mensen met T1D een deel van de alvleesklier (de bèta-cellen in de eilandjes van Langerhans) onherstelbaar vernietigd. In dit deel van de alvleesklier wordt de bloedglucose gemonitord en de daarvoor benodigde insuline gemaakt, een hormoon dat erg belangrijk is voor het metabolisme. Insuline zorgt ervoor dat gegeten of gedronken koolhydraten gebruikt kunnen worden in het lichaam. Zonder insuline blijf je niet lang in leven, maar gelukkig bestaat er fabrieksmatige insuline die we kunnen injecteren of via een insulinepomp kunnen toedienen. Mensen met type 1 diabetes gebruiken dus altijd intensieve insulinetherapie.
Type 2 diabetes
Dit is de meest voorkomende vorm van diabetes. Bij type 2 diabetes (T2D) wordt er, anders dan bij type 1, nog wel insuline aangemaakt. De hoeveelheid insuline is echter ontoereikend. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Vaak is het een kwestie van aanleg en pech hebben. Ook kunnen leefstijl en leeftijd een rol spelen. De behandeling hiervan is niet altijd hetzelfde. Sommige mensen krijgen weer goede bloedsuikers wanneer ze hun dieet en activiteiten aanpassen, of afvallen. Anderen gebruiken medicijnen die er voor zorgen dat ze gevoeliger worden voor insuline, of die zorgen dat er minder glucose in het bloed terecht komt. Ook is er een groep mensen die insuline gebruikt. Een deel spuit een of twee keer per dag langzaam werkende insuline, die helpt het insulineniveau op pijl te houden. Een ander deel is, net als bij type 1 diabetes, afhankelijk van intensieve insulinetherapie. Deze laatste groep heeft dus wel een andere ziekte dan mensen met T1D, maar de dagelijkse handelingen en risico’s zijn hetzelfde.
Andere types
Naast type 1 en 2 bestaan er nog meer types diabetes, die minder vaak voorkomen. Dit zijn type 3c, LADA en MODY. Mensen met diabetes type 3c hebben slecht of niet werkende bèta-cellen, maar dit heeft een andere oorzaak. Bijvoorbeeld een beschadiging van de alvleesklier door een auto-ongeluk, of alvleesklierkanker. MODY is een erfelijke vorm van diabetes met verschillende sub-typen, waarbij je te weinig insuline aanmaakt. LADA lijkt erg op type 1 diabetes, maar ontwikkelt zich erg langzaam, waardoor het in het begin vaak met type 2 wordt verward. Voor elk van deze vormen van diabetes geldt dat het mogelijk met intensieve insulinetherapie wordt behandeld.
Bloedsuiker meten
Wanneer je diabetes behandeld wordt met intensieve insulinetherapie, spuit je insuline of gebruik je een insulinepomp om insuline toe te dienen. Om de juiste hoeveelheid insuline te bepalen, moet iemand met diabetes weten hoe hoog de bloedglucosewaarde is. Hiervoor waren we heel lang aangewezen op vingerprikken. Met een meter, een teststrip en een druppeltje bloed uit de vingerprik kun je snel zien hoe hoog de bloedglucose op een bepaald moment is, en op basis daarvan bereken je de benodigde hoeveelheid insuline.
Naast de bloedglucosewaarde zijn er ook veel andere factoren die invloed hebben op de hoeveelheid insuline die je op een bepaald moment nodig hebt. Denk hierbij aan de hoeveelheid koolhydraten die je eet of drinkt, welk moment van de dag het is, of je stress ervaart en wat de weersomstandigheden zijn. In totaal zijn er zo’n 42 factoren die meetellen. Dit maakt het vinden van de juiste hoeveelheid insuline erg complex, en daarom is het van belang om continu te monitoren wat je bloedsuiker doet.
Wanneer je genoeg meetmomenten hebt, kun je ingrijpen wanneer je bloedsuiker te hoog of laag dreigt te worden. Met vingerprikken alleen is dat eigenlijk niet te doen. De bloedglucosewaarde kan erg snel stijgen of dalen. Mensen met diabetes zonder sensor prikken tussen de 5 en 15 keer per dag in hun vingers om een meting te doen – dat weegt niet op tegen het aantal metingen dat een glucosesensor doet. Deze meet namelijk elke vijf minuten en daarom kun je goed bijhouden of de bloedsuiker stijgt, daalt of stabiel is. Zo kun je beter anticiperen op je insulinebehoefte.
Complicaties
Het is van belang om precies de juiste hoeveelheid insuline te geven. Geef je te weinig, dan krijg je een hyperglycemie (hoge bloedglucose, ook wel kortweg ‘hyper’ genoemd). Geef je te veel, dan beland je in een hypoglycemie (te lage bloedglucose, ook wel ‘hypo’ genoemd). Hypo’s en hypers voelen vervelend, tot het punt waar je er erg ziek van kan worden. Dan is het niet meer enkel vervelend, maar ook gevaarlijk. Zo kun je zelfs bewusteloos of in coma raken.
Naast deze gevolgen op korte termijn, kan een sterk schommelende bloedglucose ook leiden tot complicaties op de lange termijn. Hierbij kun je denken aan hartfalen, nierfalen, zenuwschade of oogschade. Een stabiele bloedglucose is dus een belangrijk streven, en iets waar mensen met diabetes gewoonlijk een groot deel van elke dag mee bezig zijn.